Wat zijn de feiten?
De vennootschap in kwestie is een holdingmaatschappij van een groep Nederlandse en buitenlandse bedrijven. De vennootschap houdt alle aandelen in bedrijf 1. Bedrijf 1 is op haar beurt weer de enig aandeelhouder van een ander bedrijf (hierna genoemd: bedrijf 2). Binnen de groep van bedrijven gaat het al langere tijd financieel slecht. De financiële resultaten zijn teleurstellend, verlieslatend en tot op heden niet verbeterd. Er zijn al een aantal keer verschillende herstructureringsmaatregelen doorgevoerd. Ook komt de groep een kredietovereenkomst niet na en op basis daarvan konden financiers per direct onder meer alle uitstaande leningen vervroegd opeisen en de zekerheden uitwinnen. De financiers hadden onder meer een pandrecht op de aandelen van bedrijf 1 in bedrijf 2.
De financiers zijn ook daadwerkelijk overgegaan tot het vervroegd opeisen van de kredietovereenkomst. Bedrijf 1 heeft gezegd dat zij niet in staat is de bedragen in één keer te betalen. Toen hebben de financiers aangekondigd dat ze het pandrecht op de aandelen zullen gaan uitwinnen.
De vennootschap stelt nu dat als de aandelen zijn uitgewonnen, de vennootschap achterblijft in de groep als (nagenoeg) lege holdingmaatschappij, van het eveneens nagenoeg lege bedrijf 1. De vennootschap zal dan niet langer in staat zijn om haar opkomende schulden te betalen. Na de aandelenuitwinning zijn er binnen de groep van de vennootschap geen activiteiten meer en er is ook geen zicht op dat dit in de toekomst zal veranderen. Daarom ziet de vennootschap zich genoodzaakt om de onderneming te staken.
De vennootschap wil de onderneming afwikkelen met behulp van de WHOA. Met behulp van een sponsor zal er een onder een WHOA-akkoord een uitkering worden gedaan aan de schuldeisers die hoger ligt dan wat de schuldeisers eventueel bij een faillissement zouden krijgen.
De vennootschap benoemt nog dat deze wijze van afwikkeling hoge kosten van een curator voorkomt en dat er met een akkoord op korte termijn een oplossing voor de schuldeisers zal komen. Bovendien kan er met een WHOA-akkoord een hoger bedrag worden aangeboden aan de schuldeisers, door het betrekken van een sponsor.
De vennootschap vraagt in deze procedure de rechtbank om een afkoelingsperiode. De verzochte afkoelingsperiode is volgens de vennootschap noodzakelijk. Een afkoelingsperiode geeft de vennootschap een adempauze om het akkoord voor te bereiden, aan te bieden en uit te voeren. Daarnaast bestaat er vrees dat schuldeisers het faillissement van de vennootschap zullen aanvragen. Met name bij één van de schuldeisers, met wie de relatie bekoeld is geraakt, bestaat deze vrees.
Wat oordeelt de rechtbank?
De rechtbank wijst het verzoek tot afkoelingsperiode toe. Daartoe overweegt de rechtbank dat de WHOA ook openstaat om de afwikkeling van een onderneming te bereiken, zoals de vennootschap in dit geval wil. De rechtbank ziet de noodzaak voor een afkoelingsperiode.
Verder neemt de rechtbank de belangen van de schuldeisers mee in zijn beoordeling. De vennootschap heeft betoogt dat er met een WHOA-akkoord een hogere uitkering aan de schuldeisers zal kunnen plaatsvinden dan in een faillissement. De vennootschap heeft immers een externe partij gevonden die bereid is om, als er een WHOA-akkoord komt, een gedeelte van de schuldeisers te betalen. Daarmee zullen de schuldeisers met het WHOA-akkoord financieel beter af zijn dan in de situatie van een faillissement.
Aan alle voorwaarden voor het in werking treden van een afkoelingsperiode is voldaan. De rechtbank kondigt daarom een afkoelingsperiode af voor een periode van twee maanden.
Conclusie
Deze uitspraak toont nogmaals dat de WHOA diverse waarborgen kent om de schuldenaar een goed akkoord te laten voorbereiden. Eén van die waarborgen is de afkoelingsperiode. Ook als er een schuldeiser is die (mogelijk) niet geheel mee wil werken aan het WHOA-akkoord, bestaan mogelijkheden om in relatieve rust een akkoord voor te bereiden en aan te bieden aan de schuldeisers.