De Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) maakt het mogelijk voor een vennootschap in financiële moeilijkheden een onderhands akkoord aan te bieden aan haar schuldeisers en aandeelhouders. In het kader daarvan kan een verzoek bij de rechtbank worden ingediend tot homologatie van een onderhands akkoord, zodat schuldeisers of aandeelhouders die niet met het akkoord hebben ingestemd toch aan het akkoord worden gebonden. De vennootschap in deze zaak heeft zo’n verzoek bij de rechtbank ingediend.
Oeps! Er is iets misgegaan bij het versturen van dit formulier.
Wat zijn de feiten?
De verzoekster in deze zaak is een besloten vennootschap. Op 15 februari 2021 heeft de vennootschap de door haar gedreven onderneming - alle activiteiten en een groot deel van de werknemers - overgedragen aan E B.V.
Op 25 februari 2021 heeft de vennootschap haar schuldeisers aangeschreven om de exacte omvang van hun vorderingen te inventariseren. Op 29 maart 2021 heeft de vennootschap aan haar schuldeisers een minnelijke regeling aangeboden (buiten de WHOA om). Niet alle schuldeisers hebben toen met dit aanbod ingestemd.
Vervolgens heeft de vennootschap op 5 juli 2021 een startverklaring bij de rechtbank gedeponeerd en heeft op 22 juli 2021 een aanbod aan haar schuldeisers gedaan in het kader van de WHOA. Doordat te weinig postzegels op de brieven zijn geplakt, heeft het aanbod een deel van de schuldeisers niet bereikt. De vennootschap heeft daarom op 27 juli 2021 opnieuw een aanbod gedaan aan de schuldeisers, met uitzondering van de schuldeisers die al hun stem hadden uitgebracht.
De stemming heeft plaatsgevonden tussen 22 juli en 4 augustus 2021. De uitkomst van de stemming per klasse van schuldeisers was als volgt:
Op 9 augustus 2021 heeft de vennootschap het verzoek tot homologatie ingediend bij de rechtbank.
Wat oordeelt de rechtbank?
Een akkoord komt alleen in aanmerking voor homologatie door de rechter als de besluitvorming over en de inhoud van het akkoord aan een aantal voorschriften voldoet. Zo moet de vennootschap in een toestand verkeren waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij met het betalen van haar schulden niet zal kunnen voortgaan. Daarnaast moet de vennootschap het akkoord vóór het plaatsvinden van de stemming, gedurende een redelijke termijn, die in ieder geval niet korter is dan acht dagen voorleggen aan de stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders. Toepassing van de minimale termijn van acht dagen kan pas als sprake is van urgente belangen aan de zijde van de schuldenaar of de gezamenlijke schuldeisers. Ook moet het akkoord alle informatie bevatten die schuldeisers en aandeelhouders nodig hebben om zich voor het plaatsvinden van de stemming over het akkoord een geïnformeerd oordeel kunnen vormen over het akkoord. Verder moet de nakoming van het akkoord voldoende zijn gewaarborgd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vennootschap in deze zaak de schuldeisers geen redelijke termijn heeft geboden voor de stemming over het akkoord. De brieven naar een aantal schuldeisers zijn op 27 juli 2021 verzonden. Daarin werd bepaald dat op uiterlijk 4 augustus 2021 hun stem moet zijn ontvangen. Ervan uitgaande dat die brief pas een dag later bij de schuldeisers is bezorgd, hebben zij aldus niet de minimale termijn van acht dagen gehad om hun stem uit te brengen. Daarnaast zijn ook buitenlandse schuldeisers aangeschreven, waarvoor geldt dat zij niet bekend zijn met Nederlandse wetgeving en dat daarom dus al extra tijd nodig zal zijn om zich te laten informeren over de stemming. Ook zal de postbezorging er langer over doen bij buitenlandse schuldeisers. De vennootschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van urgente financiële belangen waardoor het hanteren van de minimale termijn gerechtvaardigd zou zijn. Het voorgaande heeft ertoe geleid dat het akkoord ook maar weinig draagvlak had onder de schuldeisers. In Klasse III hebben slechts 9 van de 32 schuldeisers gestemd en in Klasse IV slechts 11 van de 26.
Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het akkoord niet alle informatie bevat die de schuldeisers nodig hadden om zich voor het plaatsvinden van de stemming over het akkoord een geïnformeerd oordeel te kunnen vormen. De vennootschap heeft onvolledige en onjuiste informatie verstrekt met betrekking tot de liquidatiewaarde en reorganisatiewaarde. Daarnaast heeft zij een onjuiste verklaring aan de schuldeisers gegeven over de oorzaak van haar financiële problemen en heeft zij nagelaten een verklaring bij te voegen waaruit zwaarwegende gronden moeten blijken voor het aanbieden van minder dan 20% van de totale vordering van MKB-schuldeisers, zoals de wet wel vereist.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat ook de nakoming van het akkoord door de vennootschap onvoldoende is gewaarborgd. In het akkoord heeft de vennootschap aangegeven dat de financiering van het akkoord zal komen uit de inning van debiteuren en een aanvulling van E B.V. van € 100.000,00. Ter zitting heeft de vennootschap echter verklaard dat een deel van het bij akkoord aangeboden bedrag op de derdengeldenrekening van haar advocaat staat (€ 119.000,00), er een vordering op E B.V. is van onbekende omvang en een banksaldo aanwezig is van onbekende omvang. Dat is dus een hele andere verklaring dan in eerste instantie is gegeven. Op basis hiervan oordeelt de rechtbank dat de vennootschap haar schuldeisers geen gelegenheid heeft gegeven om te beoordelen of het akkoord voldoende is gewaarborgd.
De rechtbank wijst het verzoek tot homologatie op basis van voornoemde gronden af.
Conclusie
Een akkoord komt alleen in aanmerking voor homologatie door een rechter als de besluitvorming over en de inhoud van het akkoord aan een aantal voorschriften voldoet. Zodra aan één of meer van deze voorschriften niet is voldaan, zal de rechter het verzoek tot homologatie afwijzen.