Overzicht

Rechtbank Limburg wijst homologatieverzoek af

Rechtbank Limburg wijst homologatieverzoek af

Verschillende homologatieverzoeken op basis van de WHOA, ook zeer recente, zijn afgewezen, zoals blijkt uit de door ons gepubliceerde rechtspraak. Op 22 november 2021 wees ook rechtbank Limburg een homologatieverzoek af. In dit geval ging het om onjuiste berekeningen van de reorganisatie- en liquidatiewaarde, onvoldoende waarborging van nakoming van het akkoord, onterechte afwijking van de zogeheten MKB-norm en bevoordeling van de aandeelhouders boven de (andere) schuldeisers.

Klik hier voor de uitspraak.

Meld u aan om de volledige video te bekijken!

Bekijk volledige video

Gelukt!

je wordt automatisch doorverwezen naar de video

Oeps! Er is iets misgegaan bij het versturen van dit formulier.

De feiten

De activiteiten van de onderneming in kwestie bestonden uit het aannemen, uitvoeren, onderhouden en slopen van grond-, weg- en waterbouwkundige werken in de publieke sector. Eerder is een afkoelingsperiode afgekondigd in dit WHOA-traject. De onderneming kiest voor een nieuwe strategie in de toekomst door haar activiteiten toe te leggen op kleinere projecten met een kortere doorlooptijd.

In het akkoord onderscheidt de onderneming acht klassen schuldeisers. Tenminste één schuldeiser verzoekt om afwijzing van het verzoek tot homologatie van het akkoord.  

De wet schrijft voor dat een verzoek tot homologatie wordt toegewezen tenzij blijkt dat zich een algemene afwijzingsgrond voordoet, of een stemgerechtigde schuldeiser of aandeelhouder met succes een beroep doet op een van de aanvullende afwijzingsgronden.

Beoordeling

De rechtbank overweegt of het besluitvormingsproces zuiver is geweest. Daarvoor moet volgens de rechtbank onder meer gekeken worden of de informatie toereikend was en alle wettelijke voorgeschreven informatie bevat.

Het akkoord moet ook informatie bevatten over de waarde die naar verwachting gerealiseerd kan worden als het akkoord tot stand komt. Dat is de zogenoemde reorganisatiewaarde. Ook de waarde die wordt gerealiseerd bij vereffening van het vermogen van de onderneming – de liquidatiewaarde – moet in het akkoord worden opgenomen. Zo kunnen schuldeisers de beide waarden vergelijken.

De rechtbank overweegt vervolgens dat met de toekomstige activiteiten van de onderneming in de reorganisatiewaarde geen rekening is gehouden. Dat lijkt vreemd, zeker gelet op het feit dat juist de strategische koerswijziging werd genoemd als manier om de onderneming goede omzetten en marges in het vooruitzicht te stellen. De rechtbank meent dat het weglaten van prognoses in dat verband ertoe leidt dat de wettelijke informatieplicht niet in acht is genomen. Daarnaast ontbreekt ook een rekening-courantvordering op een gelieerde vennootschap in de berekening van de waarden.

De onderneming heeft gesteld dat de door haar ontvangen gelden in het kader van de TVL-regeling (tegemoetkoming vast lasten) in faillissement niet zouden worden uitgekeerd. Onduidelijk is waar de onderneming zich op baseert; de stelling is niet onderbouwd. Mogelijk heeft de onderneming haar schuldeisers hierdoor verkeerd geïnformeerd over de liquidatiewaarde van de onderneming.

Een homologatieverzoek wordt afgewezen als de nakoming van het akkoord onvoldoende is gewaarborgd. De onderneming meent het akkoord te kunnen financieren uit TVL-betalingen, die voor 80% in voorschot zijn ontvangen. Één van haar schuldeisers stelt echter dat de subsidie niet wordt toegekend als de aanvrager eind 2019 insolvent was en dat dit bij de onderneming het geval was. De onderneming is daar niet meer op in gegaan. De rechtbank twijfelt daardoor of de onderneming ook over de resterende 20% van de uitkering kan beschikken, terwijl die wel nodig is. Een andere betaling – die eerder ontvangen leek – bleek niet te zijn ontvangen.

Zogenoemde MKB-crediteuren in de zin van de wet dienen in beginsel tenminste 20% van hun vordering betaald te krijgen, tenzij een zwaarwegende grond aanwezig is om daarvan af te wijken. In het aangeboden akkoord kregen deze crediteuren 14%. De rechtbank ziet geen zwaarwegende grond en stelt vast dat het feit dat er te weinig geld beschikbaar is, in ieder geval niet volstaat voor dit oordeel omdat een andere indeling van de klassen dat probleem kon oplossen.

Tenslotte voert een van de schuldeisers van de onderneming aan dat ten nadele haar – een tegenstemmende schuldeisers uit een tegenstemmende klasse – dat bij de verdeling van de waarde die met het akkoord gerealiseerd wordt ten nadere van de tegenstemmende klasse wordt afgeweken van de wettelijke rangorde (de ‘absolute priority rule’). De rechtbank volgt dit betoog en concludeert dat ook deze grond tot afwijzing van het homologatieverzoek moet leiden.

Conclusie

De rechtbank stelt op basis van haar beoordeling vast dat de informatievoorziening onjuist is geweest, nakoming van het akkoord onvoldoende is gewaarborgd door de onzekerheid over de TVL gelden, de MKB cediteuren onterecht een percentage lager dan 20% van hun vordering ontvangen in het aangeboden akkoord en dat de absolute priority rule wordt geschonden. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot homologatie af.